Stichting Platform-IO is opgericht in 2004 ter versterking van de positie van het Nederlands bedrijfsleven, door middel van het innovatief delen van kennis en ervaring tussen bedrijfsleven en onderwijs.

Aanleiding was de constatering dat studenten die van beroepsopleidingen doorstromen naar het bedrijfsleven onvoldoende bekend zijn met nieuwe werkwijzen en inzichten. Hierdoor is vaak een aanvullende bedrijfsopleiding nodig. Het grootste euvel was dat onderwijsinstellingen zich vooral richtten op het bijbrengen van inhoudelijke kennis die men uiteindelijk in de beroepspraktijk nauwelijks meer gebruikt.

Belangrijker dan inhoudelijke kennis is de vaardigheid van het leren zelf: leren leren dus! Dit is des te belangrijker geworden nu nieuwe inzichten en technologieen, alsook concurrentie op een internationale markt, bedrijven dwingen om voortdurend te veranderen.

Leren is niet beperkt tot iemands jeugd. In de moderne maatschappij leren mensen voortdurend, een leven lang. Dat zou ook moeten gelden voor ondernemingen, onderwijsinstellingen en overheden. Product, dienst, proces en klantbenadering behoren regelmatig aangepast te worden aan nieuwe maatschappelijke uitdagingen. Organisaties die dat niet doen raken op achterstand.

Leren leren, oftewel het ontwikkelen van cognitieve vaardigheden, is echter een vak op zichzelf. Dit geldt voor het menselijk individu, maar ook voor bedrijven en instellingen die van elkaar afhankelijk zijn.

Bij leren worden vier niveau's onderscheiden, waarbij de één voortbouwt op de ander:

derde orde leren

Stichting Platform-IO bevordert met name tweede en derde orde leren. Om als individu maar ook als organisatie de hiervoor vereiste vaardigheden te ontwikkelen is kennis van gespecialiseerde talen en begrippen nodig. Vele daarvan zijn reeds beschikbaar, maar zijn doorgaans alleen bedoeld voor het oplossen van een specifiek probleem. Platform-IO heeft deze samengebracht in één overkoepelende systematiek, die aangeduid wordt als Methodisch Innoveren.

De oprichters van Platform-IO waren Wim Troost (oprichter en voormalig CEO van ASM Lithography in Veldhoven), Jan Hak (voormalig DGA van Hak conserven in Giessen) en bestuursvoorzitter van de GMV (branche organisatie van machinebouwers voor de voedings- en genotmiddelen industrie), Max Hoefeijzers (voorzitter CvB van het Da Vinci college in Dordrecht), Alexander Udink ten Cate (hoogleraar Toegepaste Systeemkunde WUR en voorzitter faculteit Natuur en Techniek van de Hogeschool Utrecht), Piet de Bont (voormalig voorzitter Uneto-VNI), Herman Eekels (voormalig directeur Croon Electrotechniek) en Theo Lohman (voormalig bestuurslid van het Koninklijk Instituut Van Ingenieurs).

De afkorting IO stond aanvankelijk voor Integraal Ontwerpen, een multi-disciplinaire werkwijze voor het ontwerpen van producten. Omdat de aanpak een veel breder toepassingsgebied heeft staat IO nu voor Integraal Ondernemen.

Het huidige bestuur bestaat uit:

Methodisch Innoveren

Uitgangspunt voor Methodisch Innoveren is de moderne sociotechnische benadering waarin de werknemer centraal staat. Kenmerkend voor deze benadering zijn integraal management, procesgericht organiseren en het dragen van resultaatverantwoordelijkheid in zelfsturende teams. Waar werknemers in het klassieke model alleen gericht zijn op de uitvoering van het werk, dragen zij in het nieuwe model ook verantwoordelijkheid voor het proces (dus hoe het werk wordt uitgevoerd) en voor de rol die men vervult binnen de organisatie (gericht op persoonlijke ontwikkeling en voldoening in het werk)

Werknemers dragen niet alleen verantwoordelijkheid voor de uitvoering van hun werk (rechtsonder in bovenstaand schema), maar ook voor de wijze waarop het uitgevoerd wordt (linksonder) en de rol die men vervult binnen de organisatie (boven). Dit geldt voor het individu binnen een zelfsturend team, maar ook voor het team of de organisatie als geheel. Methodisch Innoveren leidt tot een cyclisch, continu proces, waarin de werknemer steeds 'verschillende petten op heeft'.

Zelfsturende werknemers en teams hebben behoefte aan navigatiemiddelen. Men krijgt de beschikking over een gereedschapskist die bestaat uit doorgaans gangbare en in de consultancy praktijk veelvuldig toegepaste methodieken.

De aanpak gebruikt drie hoofdinstrumenten:

Voorbeeld van een sterkte/zwakte analyse bij gebruikmaking van het Methodisch Innoveren kompas.

Het kompas is onder meer toegepast in deze analyse van de Nederlandse scheepsbouw sector.

Digitalisering en automatisering

De talen die gebruikt worden voor Methodisch Innoveren zijn formeel of semi-formeel. Met 'formeel' bedoelen we dat de modellen niet of nauwelijks voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn. Daardoor zijn ze geschikt voor het bespreken van aspecten die in het kompas aangegeven zijn. Maar ze zijn daardoor ook geschikt als basis voor digitalisering.

Een voorbeeld hiervan is de taal BPMN (Business Process Model Notation). Dit is een grafische taal voor het beschrijven van processen. BPMN modellen kunnen echter ook 'begrepen' worden door speciaal hiervoor ontwikkelde programma's. Met de nodige aanvullingen zijn ze geschikt voor het programmeren van werkstroom management systemen. Ook zijn BPMN modellen geschikt te maken voor processimulatie.

Verwant aan BPMN is de taal DMN (Decision Management Notation), welke, zoals naam al suggereert, bedoeld is voor het maken van beslissingsmodellen. Niet al te complexe processen kunnen op deze wijze geautomatiseerd worden, waarbij de DMN modellen sturing geven aan de processen.

Weer andere talen zijn geschikt voor het beschrijven van informatie of de betekenis van data, voor het modelleren van kennis, of voor het ontwerpen van complexe systemen.

Methodisch Innoveren sluit hierdoor aan op een nieuwe generatie technieken die mensen en bedrijven in staat stelt om op snelle en eenvoudige wijze IT hulpmiddelen te ontwikkelen. Hulpmiddelen die op maat gemaakt zijn, en die nauw aansluiten op de eigen behoeften.

Voorbeeld van een procesmodel in de taal BPMN van de aanbesteding van een bouwkundig project. Dit model is ontwikkeld in het project BMCB (Business Modellen voor Circulair Bouwen) door branche organisatie VMRG in samenwerking met Real Capital Systems.

Voorbeeld van een modulaire productstructuur, ontworpen met behulp van de zgn 'Hamburgermethode', van een machine voor het fabriceren van kaas. Dit model is ontwikkeld binnen het project 'Creating Better Food' van branche organisatie GMV (branchevereniging voor machinebouwers in de agri- en foodindustrie).

Cognitief innoveren

Ulric Neisser, de grondlegger van de cognitieve psychologie, definieerde cognitie als: de acquisitie, organisatie en het gebruik van kennis. Het cognitieve proces kunnen we weergeven als een cirkel met vier ijkpunten: (1) de fysieke werkelijkheid, (2) de waarneming, en de interpratie van die waarneming, (3) een denkbeeld of model van de werkelijkheid, en (4) handelingen die wij verrichten om de werkelijkheid te modificeren. We kunnen deze vier ijkpunten ook samenvatten als (1) werkelijkheid, (2) impressie, (3) kennis en (4) expressie.

De Cognitieve cyclus begint en eindigt bij de fysieke werkelijkheid. Ons begrip van die werkelijkheid ontstaat uit de waarneming en de interpretatie van die werkelijkheid (impressie). Het menselijk brein combineert en abstraheert impressies tot concepten. Deze kunnen gecombineerd worden tot niet-bestaande imaginaire concepten, zoals nieuwe producten. Door middel van expressie (taal, handvaardigheid, het gebruik van gereedschappen) kan de de bestaande realiteit gemanipuleerd worden waardoor het imaginaire concept uiteindelijk fysieke werkelijkheid wordt. Dit is de essentie van ontwerpen en produceren.

Door het meervoudig doorlopen van de cognitieve cyclus stapelt kennis zich op kennis. Die kennis is subjectief omdat het afhangt van de manier waarop waarnemingen geinterpreteerd worden. In de psychologie richt cognitieve therapie zich op verandering van de wijze van interpretatie.

De empirische wetenschap is een goed voorbeeld van de cognitieve cyclus. Basis voor de empirische wetenschap is de fysieke werkelijkheid. Waarnemingen worden geïnterpreteerd waardoor ze leiden tot een idee van de werkelijkheid – een zogenoemde hypothese - die veelal kan worden beschreven in wiskundige modellen. Om deze te toetsen doen wetenschappers experimenten die ingrijpen op de werkelijkheid; de waarnemingen kunnen leiden tot een verificatie of een falsificatie van de hypothese. Vooral dit laatste is een hoeksteen van de moderne empirische wetenschap; tot diep in de zestiende eeuw beruste wetenschap louter op het verkondigen van hypotheses die onvoldoende door het experiment geverifieerd waren.

Ook productontwikkeling kan beschouwd worden als een cognitief proces. Er wordt hier alleen geen bestaande werkelijkheid onderzocht, maar een nieuwe werkelijkheid gecreëerd: het nieuwe product. Een fysiek product is altijd een synthese van ontwerp- en maakkennis en de materialen waaruit het vervaardigd wordt. De wijze waarop deze kennis samengesteld wordt bepaalt de snelheid en de kwaliteit van het ontwerp- en productieproces. Nu we in de hedendaagse industrie steeds vaker gebruik maken van de computer als hulpmiddel gaat deze ook een steeds belangrijkere rol vervullen in het cognitieve proces. In de figuur hieronder is het vroege ontwerp- en ontwikkelproces van een auto beschreven als een cognitieve spiraal waarbij kennis zich stapelt op kennis. Tegenwoordig wordt steeds vaker gebruik gemaakt van een ‘digital twin’ die een fysiek prototype kan vervangen. Des te beter dit computermodel de werkelijkheid nabootst, des te sneller de cognitieve cyclus doorlopen wordt. In de auto-industrie speelt de ‘digital twin’ daarom een grote rol in de verkorting van de ‘time-to-market’ van nieuwe automodellen.

Moderne ontwerp- en productieprocessen doorlopen kort na elkaar meerdere cognitieve cycli. Dit voorbeeld van de cognitieve spiraal toont het ontwerpproces van auto's. Een cyclus waarbij een fysiek model of prototype gebruikt wordt om inzicht te krijgen in het definitieve product wordt omgezet in een digitaal model en vice versa. Fysieke werkelijkheid (groen) en virtuele werkelijkheid (blauw) wisselen elkaar af. In elke stap wordt nieuwe kennis toegevoegd aan de reeds beschikbare kennis. Het digitale model wordt een steeds betere afspiegeling van de werkelijkheid en vervangt steeds vaker het maken van fysieke prototypes.

Het cognitieve model ligt ook ten grondslag aan moderne project- en procesmanagement technieken, onder de verzamelnaam ‘agile’. Hierbij worden op iteratieve wijze cognitieve cycli doorlopen. Na elke iteratie wordt het tussenresultaat geëvalueerd. Er ontstaan namelijk altijd nieuwe inzichten die kunnen leiden tot aanpassing van het doel. In de praktijk leiden ‘agile’ technieken veel sneller tot een gewenst resultaat dan de ouderwetse ‘waterval’ methode voor het plannen van projecten. De meest bekende ‘agile’ techniek voor software ontwikkeling is SCRUM, waarbij elke iteratie, ‘sprint’ genaamd, in 1 tot 4 weken doorlopen wordt. Ook kanban, een begrip dat deel uitmaakt van ‘lean manufacturing’ wordt tot de ‘agile’ technieken gerekend.

Methodisch Innoveren is eveneens ‘agile’, maar het is strategisch van karakter en meer-omvattend. Het ondersteunt complexe transitieprocessen voor de middellange termijn. Niet alleen het resultaat en het doel van de werkzaamheden worden ter discussie gesteld, maar ook de wijze waarop dat doel bereikt wordt. Bovendien speelt de motivatie van elke werknemer een belangrijke rol, evenals de optimale benutting van diens talenten. Al deze zaken worden geevalueerd in cycli van doorgaans 12 maanden. Voor het bijsturen van de organisatie beschikt Methodisch Innoveren over een kompas voor het duiden van de gewenste verbeterrichtingen, en over methoden waarmee deze bespreekbaar en implementeerbaar gemaakt worden.

Historie

In de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw ontstonden er op meerdere plaatsen in de wereld nieuwe ideeën over de manier waarop werk georganiseerd wordt, en hoe de talenten van werkzaam personeel beter benut kunnen worden. Tot de meest bekende horen Kaizen (continu verbeteren, een begrip geintroduceerd door de Japanse autofabrikant Toyota), de theorie van de lerende organisatie (Peter Senge) en de theorie inzake kennismanagement (Nonaka en Takeuchi).

In Nederland werd in deze periode een belangrijke grondslag voor systeemtheorie en organisatiekunde ontwikkeld door professoren Jan in 't Veld (Fokker, TU Delft), Pierre Malotaux (TU Delft) en Ulbo de Sitter (TU Eindhoven, grondlegger van de moderne socio-technische systeemtheorie). De Delftse School heeft een groot aantal 'captains of industry' voortgebracht.

In de jaren 80 heeft Wim Gielingh een systeemkundig model bedacht ten behoeve van het modelleren van product- en proceskennis. Het sluit aan op hedendaagse werkwijzen voor cognitieve ontwerp-, productie- en innovatieprocessen.

Eveneens in de jaren 70 en 80 werden de eerste gespecialiseerde 'talen' ontwikkeld voor het beschrijven van functies, processen, informatie, productstructuren en organisaties. Het Amerikaanse ICAM programma (ICAM = Integrated Computer Aided Manufacturing), gesponsord door het ministerie van defensie, bracht deze bij elkaar tot een suite van beschikbare methodes, onder de naam IDEF (IDEF = Integrated DEFinition methods).

In de jaren 90 hebben enkele grote technologie bedrijven, onder de naam OMG (OMG = Object Management Group), een ietwat vergelijkbare suite van methodes gepubliceerd die beter aansloot op de behoeften van de IT wereld. Naast OMG ontstonden diverse andere collectieven voor standaardisatie van het internet en 'open source' informatie technologie. Tot de bekendste daarvan behoren W3C (het World Wide Web Consortium) en Apache Foundation.

De kennis over al deze methoden bleef echter beperkt tot management adviesbureau's, hooggespecialiseerde IT bedrijven en 'dure' consultants. Voor MKB bedrijven was deze kennis lange tijd niet toegankelijk.

Eind jaren 90 ontwikkelde adviesbureau TLO Holland Controls een concept waardoor deze kennis op laagdrempelige wijze beschikbaar komt voor het MKB. Begeleid door coaches maken werknemers van bedrijven, daarbij geholpen door studenten van vakopleidingen, modellen van bestaande werkwijzen, om aan de hand hiervan knelpunten in kaart te brengen en ideeën voor product- en procesvernieuwing te ontwikkelen. Een belangrijk voordeel van deze aanpak is dat hiermee innovaties bottom-up vanuit de organisatie bedacht worden, door de mensen die het uiteindelijk ook zelf moeten uitvoeren.

Maar minstens zo belangrijk is de verkleining van de kloof tussen onderwijs en bedrijfsleven, doordat studenten dankzij het bevragen van werknemers en het modelleren van aspecten op het navigatiekompas een beter inzicht krijgen van het werk. De ontwikkelde product-, proces-, organisatie- en kennismodellen kunnen in gegeneraliseerde vorm toegevoegd worden aan het onderwijscurriculum.

Het concept, dat Methodisch Innoveren genoemd werd, is bij diverse bedrijven in de scheepsbouw, de machinebouw en de installatiesector toegepast, in samenwerking met branche organisaties Uneto-VNI (nu Techniek-NL), GMV en de Metaalunie. Aan onderwijszijde zijn TU Delft, Wageningen University&Research, Hogeschool Utrecht, Hogeschool Arnhem Nijmegen, de Haagsche Hogeschool, Windesheim, ROC Midden Nederland, het Da Vinci college en het Vista college bij de aanpak betrokken. Vanaf 2004 wordt het gedachtengoed beheerd door stichting Platform-IO. Omdat de kennis zich inmiddels uitstrekte tot meerdere bedrijven en onderwijsinstellingen is praktische ondersteuning gecoördineerd door de in 2006 opgerichte stichting Academi-IO. Deze laatste stichting is in 2021 opgegaan in Platform-IO.